Wanneer er echt gespeeld moet gaan worden met virtualisatie zijn er een aantal opties mogelijk. Van de drie die hieronder ter sprake komen, mogen de eerste twee zich echte Hypervisor type 1 (een zogenaamde bare metal of native hypervisor) oplossingen noemen, de laatste niet. De 3 opties hebben allen een aantal voor- en nadelen:
- VMware vSphere. Dit is een volwassen en robuuste oplossing, heeft een brede ondersteuning van besturingssystemen (zowel Microsoft, Unix als Linux) maar kost het nodige. VMware vSphere is zeker de investering waard wanneer er productie gedraaid wordt, maar om virtualisatie te testen is deze optie simpelweg te duur. Door echter een losse ESXi server in te richten kan er echter wel meer ervaring met VMware ESX opgedaan worden. Een losse ESXi server heeft onder andere als nadeel dat er geen vmotion getest kan worden. Het beheer van een losse ESXi server of een VMware vSphere omgeving gebeurt met de Virtual Infrastructure Client.
- Citrix XenServer. Gebaseerd op de gratis Xen hypervisor biedt het grotendeels dezelfde functionaliteit als VMware vSphere, maar tegen een relatief klein gedeelte van de kosten. Citrix XenServer is daarbij nog niet zover ontwikkeld en biedt nog niet dezelfde ondersteuning voor besturingssystemen. Voor testsystemen is Citrix XenServer echter zeer interessant, omdat de meeste functionaliteit gratis beschikbaar is! Het beheer gebeurt met behulp van XenCenter.
- Microsoft Hyper-V: goede ondersteuning voor Microsoft besturingssystemen maar niet echt een type 1 hypervisor. Windows Server 2008 R2 blijft nodig, in de volledige versie of in de zogenaamde Core versie. Verder richt Hyper-V zich vooral op Microsoft besturingssystemen, maar Linux is ook mogelijk (Suse Linux er ook onder te draaien). Beheer van deze omgeving is mogelijk door PowerShell te gebruiken, door middel van Hyper-V Remote Management of door System Center Virtual Machine Manager (voor de laatste moet betaald worden).